Vlad loopt met grote passen door de straat niet ver van het appartement vandaan. Een duidelijke bestemming heeft hij niet, het lopen helpt hem om het geschreeuw in zijn hoofd stil te krijgen. In het begin overstemt het leven op de straat nog, luidruchtige vrachtwagen die zich langs krioelende fietsers wringen langs een veel te smalle stoep, automobilisten die toeteren naar inparkeerders. Zelfs op de stoep is het moeilijk elkaar te passeren door mensen die zich laten rijden op één wiel en hipsters genoemd worden. Vlad slaat uiteindelijk af en weet de drukte van de doorgaande straat in Den Haag achter zich te laten.
Zijn tempo verandert niet, terwijl hij als een geoefend roker gebukt tegen de wind een sigaret opsteekt. Bij de eerste wolk die hij uitblaast lijkt het in zijn hoofd op te klaren. Hij wandelt nog een huizenblok verder voor de feiten hem helder voor ogen staan.
Zijn aannemer heeft hem genaaid. Het is nog maar de vraag of Vlad het vertrouwen wil herstellen, maar zeker is dat hij de komende dagen naar een groot deel van zijn inkomen kan fluiten. De huurbaas van het appartement waar hij verblijft is een meedogenloze rotzak die niets om Vlad zijn situatie geeft en om zijn vrouw een zo’n groot mogelijk deel voor de afbetaling van hun huis te geven, heeft Vlad al gerantsoeneerd tot blikvoeding. Hij gunt zichzelf eenmaal per week een maaltijd van de afhaal Chinees en ziet het niet zitten om zichzelf dat ook nog te ontzien.
Hij schrikt geagiteerd op uit zijn gedachtes als hij zichzelf per ongeluk brandt aan het uiteinde van de sigaret als die bijna op is. De peuk belandt met een sis in een plas regenwater. Vlad wordt geconfronteerd met zijn gepijnigde blik in de weerspiegeling daarvan. Hij kijkt zichzelf in zijn uitgeholde ogen aan en denkt aan de warme omhelzing van zijn Ana die een eeuwigheid weg lijkt.
Als Vlad na een half uur terug in zijn appartement is hem duidelijk wat zijn antwoord is aan Ben en Pim.
“Ik doe het.”