Het gesprek is het luidst als de stilte overheerst. Hoe ik het moet stoppen, weet ik niet. Misschien moet ik van de bank af.
Het begint als een lage ruis in mijn oren. Een beklemmende druk tegen mijn trommelvliezen, alsof het mijn hoofd probeert binnen te dringen.
Waardeloos.
De alcohol in mijn bloed heeft me nog niet genoeg verdoofd, het woord klinkt scherp. De sis blijft in de kamer hangen. Ik doe wat ik denk dat ik moet doen, negeer het en zet het glas opnieuw aan mijn lippen. De vloeistof brandt achterin mijn keel en de smaak van zoete kersen maakt me misselijk.
Alles wat je doet stelt niets voor. Je –
Ik adem expres luid uit, waardoor het laatste deel van de zin wegvalt. Ik stop mijn vingers in mijn oren, knijp mijn ogenleden stijf op elkaar en begin een liedje te zingen. Ga weg. Ik ga zo een tijdje door, tot de lucht in mijn longen op is. Als ik mijn ogen open zit er iemand naast me.
‘Jou heb ik niet geroepen.’
Haar glimlach is breed, maar bereikt niet haar ogen. ‘Je zangkunst was niet te weerstaan.’
Ik stoot een gemaakte lach naar buiten.
Stakker.
Ze lijkt hem niet te horen en neemt een slok van iets dat ze bij zich heeft. Een volle aroma van donkere en nootachtige geuren vult mijn neus. Mijn wenkbrauwen rijzen langzaam omhoog. Ik wil er naar vragen, maar ze is me voor.
‘Bah, deze koffie is echt waardeloos.’
Waardeloosss.
Het gesis had bijna schreeuwend kunnen zijn. Ze knippert niet eens. Haar blauwe ogen staren mij onverstoord aan.
‘Hoe doe je dat?’ Ik weet niet waarom ik het fluister.
‘Wat?’
‘Anais niet horen, zijn bestaan niet merken.’
De glimlach trekt van haar gezicht en even meen ik iets van haarzelf te zien. Kwetsbaar, niet onoverwinnelijk.
‘Ik hoor hem wel, Suicy. Ik versta elk woord, net als jij.’ Ze staat op van de bank en zet haar gemaakte glimlach weer op. ‘Anders dan jij doe ik precies wat Anais frustreert.’
Als verdere uitleg niet komt, spreid ik vragend mijn handen.
‘Voor mezelf zorgen. Dus, hoe kom ik aan betere koffie?’