| POV Shiko Meraiï |

Degenen met potentie zullen zich bewijzen door zich van de zwakkeren te ontdoen. Tot die tijd is geen enkele rekruut van waarde en betreur ik geen enkele dood. Dus waarom zal ik het leven van deze sparen?
Ik haal mijn neus op als ik haar bekijk. Een dun scharminkel, handen die zo klein zijn dat het maar de vraag is of ze een wapen kan vasthouden. Haar platte borsten zijn de enige rondingen die erop wijzen dat ze een vrouw is. Haar linker oogkas is gezwollen, ze kan me enkel vanuit haar rechter oog aankijken. Helblauw en wijd open gesperd. Ik walg van de stank die haar angst verraadt. Ieder lijk stinkt op dezelfde manier.
‘Ik kreeg te horen dat je buiten de uitdagingen om, een andere rekruut zwaar hebt verwond. Klopt dat?’
‘Ja, Grote Nisha.’
Toegegeven, ze heeft lef. Haar kin wijkt geen moment naar de grond en haar felblauwe oog pint zich vastberaden op mijn blik, ondanks mijn intimiderende toon. Sommigen zouden het dwaasheid noemen. Alexandria presteert weliswaar als een waardeloze rekruut, maar ze is niet dwaas. ‘Hoe verdedig je dit? Het is bekend dat het zomaar aanvallen van een andere rekruut wordt gezien als verraad. Daarop staat een hoge straf.’
Er trilt een spiertje naast haar oog. Zouden die knieën haar houden? Ze inhaleert alvorens ze antwoord geeft: ‘Hij wilde me vermoorden, Grote Nisha.’ Eén zin. Meer woorden wil ze er niet aan vuil maken.
Mijn ogen vernauwen zich en ik buig naar haar toe. Ze breekt. Haar lichaam kromt in elkaar en ze wendt haar blik paniekerig naar de grond. Teleurstellend. Mijn mondhoeken trekken naar beneden.
‘Tja, en we kunnen het – hoe heet die jongen – Jason, natuurlijk nu niet vragen of jouw ernstige beschuldiging klopt, hè?’
Ze geeft geen antwoord en blijft haar ogen op de grond gericht houden. Waarschijnlijk beseft ze welk risico ze nu loopt. Ik wil haar vragen of ze daar ook aan dacht toen ze een mes in die jongen stak. Ik vermoed van wel. Zoals ik al zei, Alexandria is niet dom.
Ik laat mijn adem met een zucht los en stap van haar weg. Als ze verbaasd is, laat ze dat niet merken. Ze blijft onbewogen staan. Vanuit haar ooghoek volgt ze me met haar goede oog.
‘Voor verraad mag ik je doden, rekruut. Voor deze ene keer zal ik geloven dat je handelde uit zelfverdediging.’ Ik draai me zo dat ze voelt dat ik haar aankijk. Ze kijkt nog steeds niet op. ‘Jason wil je doden, omdat je zwak bent. Het is geen geheim dat je weigert om mensenbloed te drinken. Wil je overleven in dit kwartier, zul je je daar overheen moeten zetten.’ Eigenlijk zou ik haar de nek moeten omdraaien. Wat bezielt me dat ik hier de moeite voor neem? Frustratie borrelt op in mijn keel en ik beweeg mijn hand door de lucht alsof ik het weg sla.
‘Je kunt gaan, dat is alles wat ik te zeggen heb.’
Ik hoor haar niet vertrekken, maar als ik weer opkijk, is ze verdwenen.