Ik stort net een glas water in mijn mond als mijn deurbel gaat. Ik had dit scenario verwacht, maar ik schrik toch. Het water schiet mijn luchtpijn in waarna ik de keuken en mijn kleding onder hoest. Bij het neerzetten komt het glas met een klap op de rand van het aanrecht, waar het maar net blijft staan. Ik merk het niet, want ben al omgedraaid richting de deur. Het water druipt nog van mijn kin als ik de voordeur open. Mijn hand trilt als ik mijn gezicht afveeg. Het is niet alleen water, zweet druipt blijkbaar ook van mijn voorhoofd.
Voor me staat een man waarvan ik vermoed dat het Raoul is. Hij kijkt mij met samengeknepen ogen aan alsof hij direct van mijn gezicht leest wat er in mijn appartement gebeurd is. Mijn voeten lijken onzichtbaar te versmelten met de grond en mijn tong voelt ineens kurkdroog. Geen idee waar al dat water naartoe is. Raouls overkomen brengt twijfels aan al mijn mannelijkheid. Hij is het type brede kleerkast die ik van een ander mannen continent beschouw. Ik zie elke spiervezel rond zijn kaak bewegen als hij met zijn tanden knarst en stel me voor dat hij zonder problemen een heel mens naar binnen kan werken. Zijn haar is geschoren, maar dat verbergt niet dat hij al grijs moet zijn. De littekens op zijn armen zijn een reclamebord voor wat deze man met mij kan doen.
“Kan ik u helpen?” Ik voel mijn mond amper bewegen, maar het is toch echt mijn stem die praat. Applausje voor mij, het klinkt niet eens stotterend.
“Is ze hier?” Hij laat het niet als een vraag horen, wat mij betreft zei hij het als “ze is hier”.
Ik weet dat ik aan de hele situatie niets kan doen, maar de vraag is of die kleerkast daar ook aan denkt voor hij me in elkaar slaat.